Absoluut , absolute, absolut, absolue

Vast, onvoorwaardelijk, niet betrekkelijk. In deze betekenis komen we „absoluut" in de meettechniek tegen, tegenover de begrippen relatief en incrementeel.

Ook bij de opgave van afmetingen kunnen we de genoemde begrippen tegenkomen. Betreft het afzonderlijke maten als losse gegevens, dan worden die wel aangeduid als incrementele maten. Als echter van dezelfde maten ook de onderlinge ligging bekend is, worden deze beschouwd als absolute maten.

Bij absoluut tegenover relatief gaat het om aantallen of hoeveelheden, tegenover verhoudingen, die per definitie relatief zijn.

Langzaam lopend in (dus ons met een geringe relatieve snelheid verplaatsend ten opzichte van) een rijdende trein kunnen we ten opzichte van de als vast veronderstelde buitenwereld gemakkelijk een absolute afstand van honderden meters afleggen, met een absolute snelheid van meer dan 100 km/h.

Bij absoluut tegenover incrementeel gaat het om een al dan niet vaste referentie, ten opzichte waarvan een meting wordt uitgevoerd.

Een vaste referentiewaarde, bij voorbeeld de nulstreep van een streepmaat, is niet te veranderen en gaat ook niet verloren als de apparatuur wordt uitgeschakeld. Bij dergelijke absolute meetinstrumenten geven gemeten waarden steeds de absolute afstand weer van een opnemer tot aan die nulstreep.

Bij een incrementeel meetinstrument hebben de „strepen op de standaard" geen eigen naam. Iedere stand van een opnemer kan tot referentiewaarde, „nulstand" worden verklaard ( reset ). Af­standen of verplaatsingen worden bepaald ten opzichte van die referentiewaarde.
De aanwijzing behorend bij een bepaalde positie van de opnemer heeft nu niet steeds een zeer bepaalde (absolute) waarde, maar hangt of van de voor die meting gekozen nulstand.

 

 

Vorige pagina